Historie van de Karmel

gedenksteen oprichting Karmel
Historie van de Karmel
Historie protestantse gemeente    “de Karmel “Woudsend e.o.

(Oorspronkelijke tekst bij uitgave brochure 2009)


Voorwoord

Oorspronkelijk is deze brochure  geschreven in 1987 door de heer U.Hoekema ter gelegenheid van het 150-jarig bestaan van de in 1837 gebouwde hervormde kerk te Woudsend.  In 2009 is de tekst aangepast door de heer  L. Visser en leden van het College van Kerkrentmeesters.   
In deze brochure vindt u de belangrijkste gegevens over dit kerkgebouw, zoals die zijn verzameld uit het archief van de Kerkvoogdij van de Hervormde Gemeente van Woudsend c.a. en in 2009 aangevuld met de gegevens over de ingrijpende restauratie van het interieur  in 2007/2008.  
Deze laatste gegevens zijn afkomstig van het College van Kerkrentmeesters van de Protestantse Gemeente te Woudsend e.o.  Inmiddels is immers de Protestantse Kerk in Nederland  tot stand gekomen en daaruit vloeide voort  het samengaan  van de beide protestantse kerken van Woudsend tot Protestantse Gemeente.
Daarnaast is geput uit bronnen van eerdere schrijvers en de Stichting ‘Alde Fryske Tsjerken’.

                                                                                                                                             De Kerkenraad.
Voorzitter H.de Vries

Woudsend, mei 2009.


Het kerkgebouw

Wat vooraf ging.
Het kerkgebouw waarin de Protestantse Gemeente van Woudsend c.a. iedere zondag bij elkaar komt is niet het eerste gebouw waarin de protestanten van Woudsend, Indyk, Koufurderrige, Smallebrugge en Ypecolsga naar de verkondiging van het Evangelie luisteren.
In 1580 kwam de overgang van Rooms Katholi(s)cisme naar Protestantisme in Friesland, waardoor kloosters verdwenen en de roomse kerken werden veranderd in protestantse. Dat gebeurde ook in Woudsend en de kerk van het klooster van de Carmelieten, dat hier in 1337 was gesticht, werd voortaan gebruikt voor de verkondiging van het Evangelie naar de “nije leer”
De eerste predikant, Melchior Clant, kwam in 1597 naar Woudsend. Zijn vader was pastoor geweest in Bedum en bekleedde daar later het ambt van predikant.
De oude kloosterkerk werd in 1660 vervangen door een nieuw gebouw. De eerste steen daarvan werd gelegd door Duco van Burmania. De tekst op deze gedenksteen luidde:
     Cum Duco major Burmania rexerat annos
     Praeturam tredecim tune sacra structa domus,
     Filius en Duco Junior, ciu quattuor anni
     Is primum laterum sundat et aptat opus
     Huic Eduarda fuit de stammate Juckema mater,
     Progeniem Claran ub arce gerens.

Een gegeven vertaling luidt:
     Toen Duco Burmania de oude, 13 jaar grietman
     was geweest, is dit heilig huis gebouwd.
     Duco de Jonge, zijn zoon, 4 jaar oud, legde
     de eerste steen en bereidde het werk toe;
     de moeder van deze laatste was Eduarda uit
     de stam van Juckema, een beroemd geslacht(t),
     dat het slot Camminga tot stamhuis had.

Deze kerk schijnt niet erg hecht te zijn geweest, omdat al in 1837 – dus 177 jaar later – werd overgegaan tot afbraak en het bouwen van een nieuwe – de huidige – kerk.
Uit de stukken die daarvan nog in het archief zijn blijkt, dat van de in 1660 gebouwde kerk “de voor het oog stevige muren naar eene zijde heldden, de deuren van de banken in de kerk gedurig klemden en bij stormwinden de  kroonluchters heen en weer gingen”. Onderzoek naar de verzakking leerde dat er “geene Fondamenten, hoe ook genaamd, bestonden waarop het Gebouw was opgetrokken, maar men op de losse veengrond de muur slechts een weinig had verbreed”.
In 1834 besloten de kerkvoogden en notabelen daarom het kerkgebouw aan de zijde waarnaar dit helde uit te breiden met een zogenaamd  halfkruis ‘op een aan het zand geheyd  Fondament en zulks in het midden der kerk, voorstellende eene uitbouwing van 7,8 elle wijdte, waardoor de afhellende muur suffisant werd gestut en tevens de kerk vergroot’. Het kerkgebouw was door de aanwas van de Gemeente namelijk ook te klein geworden.
De kosten van deze verbouwing werden begroot op ƒ 6.000,--, maar geld had de Gemeente niet en daarom wendden de kerkvoogden en notabelen zich tot de ‘Synodale Commissie voor de zaken der Hervormde Kerk’ te ‘s-Gravenhage, tot het ‘Provinciaal College van toezicht over de Kerkelijke Administratie bij de Hervormden in de Provincie Vriesland’ te Leeuwarden en tot Z.M. de koning (Willem I) via de ‘Staatsraad  Gouverneur der Provincie Vriesland’. Tijdens het overleg (hoofdzakelijk schriftelijk) dat daarop volgde, werd het plan geboren een nieuw kerkgebouw te stichten. Men was kennelijk tot het inzicht gekomen dat verbouw en herstel slechts tijdelijk zou helpen; immers men bleef toch zitten met een scheefgezakt hoofdgebouw. Dit nieuwe plan, waarvan de kosten werden geraamd op ± ƒ10.000,--, werd in maart 1835 ingediend.
Ruim 10 jaar daar voor om precies te zijn in 1824, had Koning Willem I bepaald, dat geen nieuwe kerken gebouwd of bestaande verbouwd mochten worden zonder voorafgaande koninklijke goedkeuring. De uitvoering van dit besluit werd opgedragen aan de ministers van Binnenlandse Zaken, Openbare Werken en Waterstaat. In de praktijk betekende dit, dat ingenieurs van Waterstaat ontwerpen leverden of toezicht hielden op de bouw of verbouw van kerken; vandaar de benaming ‘waterstaats-kerken’ of –stijl. De meeste van deze kerken werden in de eerste helft van de 19e eeuw gebouwd in neoclassicistische stijl, waarbij materialen als hout en pleister veelvuldig werden toegepast.
In zijn boek over de 19e eeuwse kerkelijke bouwkunst in Nederland wijst drs H.P.R.Rosenberg op het feit, dat het torenmotief dikwijls met een classicistisch zuilenfront gecombineerd werd, terwijl dit in wezen strijdige elementen zijn. De combinatie, die veel in Friesland voorkomt, stamt uit Engeland.
In Friesland zijn de meeste kerken, die volgens de neo-classicistisch vormentaal tot stand zijn gekomen, in het tweede kwart van de 19e eeuw gebouwd.
De Hervormde kerk van Woudsend is daar dus een voorbeeld van evenals de doopsgezinde kerk van Akkrum, die in 1835 werd gebouwd.
Gedateerd 6 juli 1835 kwam er van de Algemeene Synode der Nederlansche Hervormde Kerk de toezegging van een bijdrage in de stichtingskosten, groot ƒ 2.000,00, te reserveren ‘uit de collecte van den jaren 1836’.
In mei 1836 was er eindelijk ook de toezegging van een subsidie van ƒ 2000,-- van het Rijk. De resterende ƒ 6000,-- moest de Gemeente van Woudsend c.a. zelf opbrengen. Dit laatste in de vorm van een ‘negotiatie’ (obligatielening) verdeeld in 120 ‘actiën’ (stukken) elk groot ƒ 50,-- af te lossen in 30 jaar te beginnen in 1838. De rente die men voor z’n uitgeleend geld kreeg bestond uit ‘eenen premie van een percent voor het eerste jaar en eene verhoging telkens met een percent voor ieder opvolgend jaar’.

Aanbesteding en bouw.(:)
In februari 1837 werden bestek en tekening definitief vastgesteld en in maart vond de aanbesteding plaats.
Er waren 9 aannemers die op het werk inschreven; 6 uit Woudsend, 1 uit Kuinre, 1 uit Balk en 1 uit Sloten. De bedragen waarvoor werd ingeschreven lagen tussen ƒ 11.900,-- en  ƒ 17.360,--. Ingevolge de voorwaarden van inschrijvingen en gunning werd het werk gemijnd. In het Proces-Verbaal van Openbare Aanbesteding staat daarvan:

‘En het werk werd vervolgens opgehangen zijnde voor eene somme van Achtduizend guldens en telkens verhoogd zijnde met honderden en vijftigden guldens is hetzelve gemijnd door Duif, Albert Dirks, Huistimmerman, wonende te Balk provincie Vriesland voor eene somme van Elf Duizend guldens’
Het toezicht op de bouw werd op diezelde dag opgedragen aan Hendrik Hiddes Korenstra, timmerman te Sloten.
Voordat met de bouw van de nieuwe kerk kon worden begonnen, diende eerst de oude kerk te worden afgebroken. Dit werk werd aan de dorpstimmerlieden van toen uitbesteed. Verder diende te worden voorzien in een tijdelijk onderkomen voor de zondagse erediensten. Daarvoor werd een houten loods als noodkerk opgetrokken.
Wanneer precies met de bouw is begonnen of (met andere woorden) wanneer de eerste paal is geslagen, blijkt niet uit de archiefstukken van de Kerkvoogdij. Wel is bekend dat de eerste steen werd gelegd op 31 mei 1837. Ook deze eerste steen werd gelegd door een grietmanszoon en ook dit staat vermeld in een gevelsteen.
 
Hoe de bouw is verlopen blijkt evenmin uit het notulenboek van de Kerkvoogdij uit die tijd. Vast staat wel, dat de eerst en tevens inwijdingsdienst plaatsvond op zondagmorgen 17 december 1837 om 9.30 uur.

De Hervormde Gemeente van Woudsend c.a. had daarmee haar nieuwe kerk, echter nog zonder orgel, maar daarover later in een afzonderlijk hoofdstuk.

Veranderingen en verbeteringen nadien.(:)
Naast kleine wijzigingen aan het in- en exterieur van de kerk, vonden er in de loop der jaren ook enige ingrijpende veranderingen plaats. De eerste was de aanleg van de elektrische verwarming in 1924. Voordien was er (alleen en) uitsluitend voetverwarming doormiddel van voetstoven waarin een test met kool- of briketvuur. Degene die een dergelijke verwarming wenste, diende daar zelf voor te zorgen, of dit te laten doen, bijvoorbeeld door de koster. In 1922 kwam uit de Gemeente een verzoek het kerkgebouw van een permanente verwarming te voorzien.
Dit verzoek werd aanvankelijk door de kerkvoogden voor kennisgeving aangenomen. Tijdens een volgende vergadering van kerkvoogden en notabelen kwam dit punt opnieuw aan de orde en werden diverse mogelijkheden besproken, zoals verwarming met stoomkachels, verwarming met gewone kachels of elektrische verwarming. Deze laatste mogelijkheid werd het meest doelmatig geacht en besloten werd daarover het Provinciaal Electriciteits Bedrijf (P.E.B.) in Friesland te raadplegen. Nadat kerkvoogden en notabelen zich uitgebreid hadden georiënteerd over de wijze van verwarming van kerkgebouwen, werd na ampele overwegingen in november 1923 ingegaan op een aanbieding van het P.E.B. Deze aanbieding hield in, dat het P.E.B. de verwarmingsinstallatie twee jaar op proef zou leveren en deze daarna tegen een vooraf overeengekomen bedrag zou overdoen aan de Kerkvoogdij c.q. de Hervormde Gemeente van Woudsend c.a. Het P.E.B. kwam tot dit aanbod omdat het hier een experiment c.q. een primeur in Friesland betrof. In het aanbod was daarom begrepen het recht voor het P.E.B. de inrichting in Woudsend ook aan derden in werking te mogen tonen. Deze elektrische verwarming bestond uit vaste en losse stoven, per zitplaats één stoof. Echter niet alle 360 zitplaatsen in de kerk werden voorzien van een stoof, maar in totaal 326, zodat 34 zitplaatsen zonder vaste of losse stoof bleven. Mogelijk waren dit de zogenaamde vrije plaatsen of m.a.w. de plaatsen waarvoor geen huur werd ontvangen. In maart 1924 werd de overeenkomst met het P.E.B. aangegaan en in de zomer van  dat jaar werd de installatie aangelegd. Op 22 oktober 1924 was deze, na enkele keren proefdraaien, geheel gereed.
Voor de financiering van de verwarmingsinstallatie werd al in november 1923 een beroep op de Gemeente gedaan middels een intekenlijst. Ingetekend werd voor een bedrag van  ƒ 1.917,50; de giften varieerden in hoogte van ƒ 1,--  tot ƒ 500,--. De prijs waarvoor in 1926 de installatie van het P.E.B. werd overgenomen bedroeg ƒ 1.400,--. De rest van het bedrag werd toegevoegd aan de reserves. Tot de interne restauratie van 2007 heeft deze verwarming uitstekend gefunctioneerd.

In het najaar van 1958 werd  besloten het interieur van de kerk totaal te vernieuwen. Dit omdat vooral de banken ernstige gebreken begonnen te vertonen. Door architect H.Eldering uit Leeuwarden werd daarvoor een plan gemaakt bestaande uit een geheel nieuw bankenplan, het vernieuwen en vergroten van de kraak, de kansel en het ingangsportaal. De totale kosten, inclusief het honorarium van de architect werden begroot op ƒ 39.566,90.
De aanbesteding vond plaats op 9 april 1959 en de gunning was alsvolgt: timmerwerk Gebr.Faber; schilderwerk F.v.d.Velde; elektrische installatie S.Jeltes; banken Fa.L.de Jong & Zn., allen te Woudsend. Totale aanneemsom ƒ 32.901,--.Op vrijdag 17 juli 1959 was het karwei geklaard en met een kerkdienst op de avond van die dag werd het kerkgebouw weer in gebruik genomen.                                                                                                                   


Gedurende de uitvoering van de werkzaamheden kerkte de Hervormde Gemeente in de gereformeerde kerk. De totale kosten van de gehele interne verbouwing bedroegen, inclusief alle meerwerk, ƒ 48.840,15. Deze werden gefinancierd uit een reeds in 1950 gesticht restauratiefonds, een lening op schuldbekentenissen binnen de eigen Gemeente, vrije bijdragen en giften, deurcollecten, opbrengsten offerblok, verkoop prentbriefkaarten van het oude interieur, verkoop van banken enz. uit het oude interieur.
In 1978 werd in de kerk een geluidsinstallatie plus een zgn. ringleiding aangelegd, deze laatste ten behoeve van slechthorenden met een gehoorapparaat. De kosten van deze installatie bedroegen ruim ƒ 7.000,--. Voor de financiering daarvan werd een gift van  ƒ 1500,-- van de vrouwenvereniging “Bidt en Werkt’ ontvangen. Het resterende bedrag werd geleend. De rente en aflossing van deze lening werd gefinancierd door het Verjaardagfonds.
Was er in het verleden al eens een - uitneembare - leuning op de stoep voor de ingang van de kerk gemaakt ten behoeve van (oudere) gemeenteleden die slecht ter been waren, in 1984 werd die stoep vergroot en uitgebreid met een invalidenopgang.
De kosten van deze ‘verbouw’, die ruim ƒ 24.000,-- bedroegen, werden volledig vergoed door de ‘Pollema-Tromp Stichting’.  In 1984 werd de kerk aangesloten op het lokale telefoonnet ten behoeve van die gemeenteleden die thuis de kerkdiensten willen volgen; de zogenaamde kerktelefoon. De kosten hiervan werden eveneens vergoed door genoemde stichting. Tegelijk werd ook de gereformeerde kerk op dat telefoonnet aangesloten en werd een koppeling tussen beide kerkgebouwen tot stand gebracht. Dit in verband met de vele gezamenlijke kerkdiensten. Eind 1987 hadden van de gezamenlijke kerken 23 pastorale eenheden een aansluiting op deze kerktelefoon.

De Pollema-Tromp Stichting .
Deze stichting is in het leven geroepen door het (kinderloze) echtpaar Pollema-Tromp, dat zijn bezittingen heeft nagelaten aan de Pollema-Tromp Stichting. De stichting is onder meer eigenaar van landerijen in Woudsend, Scharsterbrug en Achlum. Het echtpaar, waarvan de man een lichamelijke handicap had, heeft bepaald dat de opbrengsten van zijn eigendommen aangewend worden voor Nederlands Hervormde personen en instellingen in Leeuwarden, Sneek en Woudsend. Daarbij komen lichamelijk minder valide personen en/of instellingen die voorzieningen ten behoeve van mindervalide personen verzorgen bij voorrang in aanmerking voor bijdragen.
Het bestuur bestaat uit de oudste Nederlands Hervormde predikanten in levensjaren uit Leeuwarden en Sneek, de predikant van de Hervormde Kerk in Woudsend en een (oud) notaris uit Leeuwarden. De laatste is secretaris-penningmeester van het bestuur. Voor Nederlands Hervormd wordt na de fusie nu gelezen Protestantse Kerk in Nederland.

Restauratie van het interieur 2007/2008.
Na jaren van plannen, subsidies en vergunningen aanvragen en het vinden van verder financiële dekking heeft in 2007/2008 een restauratie van het interieur plaatsgevonden.
De 1e plannen voor restauratie gingen alleen om de vervanging van het in zeer slechte staat verkerende stucwerk op de plafonds en wanden in de kerkzaal.
Langzamerhand is de wens ontstaan om dan het gehele interieur “aan te pakken”
Door architectenbureau Zijlstra is een 1e ontwerp gemaakt. Voor het verdere ontwerp is de architect Pim van Dijk ingeschakeld. Deze is gespecialiseerd in het ontwerpen van een kerkinterieur en liturgisch centrum. Hij kwam met onderstaand ontwerp.

Er zijn diverse gemeenteavonden gehouden om over de ontwerpen te overleggen en te beslissen. Er is uiteindelijk besloten tot het volgende:

Herstel van het plafond en het stucwerk op de muren. 
Het gehele interieur in nieuwe kleuren schilderen. De buitenkant van het orgel opnieuw schilderen en dan in de oorspronkelijke kleuren.
Aanleg van nieuwe verwarming. Aanschaf van nieuw meubilair, nieuwe gordijnen en vloerbedekking. Nieuwe verlichting, waaronder een kroonluchter,  en vervanging van de geluidsinstallatie.
Aanpassen van de consistorie en verbeteren van de trapopgang naar het orgel.
Aanpassing van de entree: plaatsing van toilet en verplaatsen van de tussenwand.
Aanpassen van de galerij: inkorten en een ronde voorkant. 
Een ronding in de muur achter de kansel maken.
Een permanente voorziening voor en aanschaf van een beamer en scherm. Aanschaf van een dvd-recorder voor het opnemen van de diensten.

Dit plan is begroot op circa € 600.000,-.
Voor het plan is bouwvergunning afgegeven door de gemeente Wymbritseradiel en de financiën zijn getoetst door de Stichting Behoud Kerkelijke gebouwen in Friesland.
Er zijn door diverse instanties subsidies toegezegd waaronder een royale subsidie en lening door de Pollema Tromp Stichting .
Subsidies zijn verder onder andere toegezegd door:
St. Prins Bernard Cultuurfonds, Maatschappij van Welstand, Meindersma-Sybenga Stichting, Scanfonds en een Rijkssubsidie.
Ook zijn er diverse giften en legaten ontvangen van (oud) gemeenteleden.
Door de eigen gemeenteleden is een groot deel van het bedrag opgebracht en er zijn vele acties (Fancy Fairs , bloemen – en snertacties, verkoop van de kerkbanken en ander materiaal, kaarsenverkoop enz.) gehouden door een zeer actieve geldwervingscommissie.

Op 21 oktober 2007 is in een kerkdienst op passende wijze afscheid genomen van het oude interieur. Alle liturgische voorwerpen zijn tijdens de dienst “ingepakt” om opgeslagen te worden.
Door vrijwilligers is in de week daarna begonnen met het sloopwerk in de kerkzaal en consistorie.
De aannemer (Bouwbedrijf de Vries uit Woudsend) is in november gestart met de bouwwerkzaamheden, deze werkzaamheden zouden ongeveer een half jaar duren. 
Tijdens de gehele restauratie is er, in goed overleg met de aannemer, enorm veel werk door vrijwilligers verzet. Dit heeft een enorme kostenbesparing opgeleverd. Door deze besparing kon onder andere de kroonluchter meteen aangeschaft worden die eerst voor een later tijdstip gepland was.
Het liturgisch centrum is geheel vernieuwd maar er zijn oude materialen verwerkt in het nieuwe meubilair. Zo zijn de schaal en houder van het oude doopvond op het nieuwe doopvond geplaatst. Verder is de steun van de  oude lessenaar van de avondmaalstafel uit de hervormde kerk gebruikt in een nieuwe lessenaar.
In de hal is de avondmaalstafel uit de vroegere gereformeerde kerk hergebruikt als blad op de kast die er geplaatst is.
Tijdens de restauratie werden er onder de vloer van de consistorie 2 kolommen gevonden die verwerkt zijn in de tafel voor de oude kanselbijbel en in de tafel voor het boek met uitleg over de quilt die aan de wand in De Karmel hangt.

Uitleg nieuwe indeling:
De ruime hal vertolkt de gastvrijheid, een plek om elkaar te ontmoeten en te begroeten. Bij binnenkomst aan de rechterzijde van de kerkzaal staat het doopvont, symbool van het leven. Het water in het doopvont is het teken van het levende water waarover Jezus in het Johannesevangelie spreekt. Het doopvont is een steen met een “bron met levend water”.
In het middengedeelte van de kerkzaal is de Avondmaalstafel  geplaatst, deze neemt een centrale plaats in. Op de tafel wordt in principe alleen het avondmaalszilver geplaatst. Er is geen plaats op deze tafel voor versieringen als bloemen e.d. Deze worden op de aanwezige houten zuilen geplaatst. Bij de Avondmaalstafel worden tijdens de diensten de gebeden uitgesproken. De predikant neemt plaats achter de tafel. De kansel staat in rechte lijn achter de Avondmaalstafel. Vanaf de kansel wordt de Dienst van het Woord gehouden, de lezingen uit de bijbel en de Verkondiging.
De lezenaar naast de kansel wordt gebruikt voor de af- en aankondigingen.
Tijdens deze hele restauratieperiode zijn de kerkdiensten de ene week in de Michaëlkerk gehouden en de andere week in het Reidhintsje omdat de Michaëlkerk dan in gebruik was door de RK-Parochie zelf. Voor de diensten waarvoor het Reithintsje te klein was werd uitgeweken naar MFC “De Driuwpôlle”.
In januari 2008 is de bevestigings- en intrededienst van de nieuwe predikant, ds. R. Bosman-Romkema, in een tot kerkzaal omgetoverde sporthal gehouden. Dit omdat De Karmel nog niet weer beschikbaar was.

Begin juni 2008 vond de oplevering van de vernieuwde Karmel plaats.
Zaterdag  28 en zondag 29 juni 2008 was het openingsweekend van de gerestaureerde kerk.
Op donderdagavond waren de vrijwilligers die geholpen hadden, al  ontvangen en rondgeleid in De Karmel.  Daarna werd er gebarbecued in de tuin.
Zaterdagmiddag 28 juni was de officiële opening voor genodigden en gemeenteleden.
Tijdens deze opening is onder andere het nieuwe liturgisch centrum onthuld. 
Zondagochtend 29 juni is in een feestelijke kerkdienst, geleid door de in januari 2008 bevestigde predikant ds. R. Bosman-Romkema, De Karmel weer in gebruik genomen.
Alle liturgische voorwerpen, zoals de doopschaal, de oude kanselbijbel en de paaskaars,  zijn in deze dienst teruggebracht in de kerk.

De Karmel is een oude kerk met een interieur dat aangepast is aan deze tijd. De kerk kan weer jaren dienst doen, vooral voor de kerkdiensten maar ook als “concertzaal”. De akoestiek is na deze restauratie verbeterd en erg geschikt voor zang- en muziekuitvoeringen.


Het orgel

Aan de kast van het huidige orgel van de kerk hangt, naast het klavier, ingelijst het navolgende gedicht:
                         Dit orgelspel deez tempelgift
                         Door een opregte liefdedrift
                         Van Woudsend’s dankbaar volk geschonken,
                         Moet bij het nedrig kerkgezang
                         De Godgeheiligde aandacht lang
          Tot ’s Hoogsten lof en liefde ontvonken,
                         Zoo strek dit kunststuk meer en meer
                         Gods huis tot nut, Gods naam ter eer.
Daaronder staat vermeld: Bovenstaand vers was geschreven voor het orgel van de in 1660 gebouwde- en 1837 afgebroken kerk.

In een uitgave van ‘Orgels in Friesland’ staat te lezen:
Wanneer Woudsend haar eerste orgel kreeg is niet precies te zeggen. Men beweert dat dit reeds in het jaar 1747 het geval is geweest, doch exacte gegevens hieromtrent ontbreken. Wel is bekend dat in de jaren 1766-’67 door de schoolmeester Volkert Reitsma, woonachtig in Nijland, een orgel in de toenmalige kerk van Woudsend is gebouwd. Dit orgel had één manuaal met de navolgende registerbezettting: Praestant 8’ alleen discant, Holpijp 8’, Praestant 4’ Quint3’ Octaaf2’ Mixtuur 3 sterk, Trompet 8’. Tot het jaar 1837 bleef het door Reitsma gebouwde orgel in de hervormde kerk van Woudsend.

In het najaar van 1837 werd door de kerkvoogden en notabelen besloten om in de nieuwe kerk ook een nieuw orgel te laten bouwen. Men durfde dat aan, omdat van de lening ad. ƒ 6.000,-- voor de bouw van de nieuwe kerk toen al een bedrag van ƒ 4.375,-- door diverse gemeenteleden was geschonken.
Aan S.W.Velds, organist te Sneek werd gevraagd een bestek te maken en aan I.C.Scheuër, orgelmaker te Zwolle werd gevraagd een fronttekening te maken. Vervolgens werd aan de orgelmakers Lohman & Zn. te Groningen, L. en J. van Dam en Van Gruizen  te Leeuwarden en I.C.Scheuër te Zwolle gevraagd vrijblijvend offerte te geven. Er kwamen drie offertes binnen en de prijsopgaven varieerden van ƒ  3.600,--   tot  ƒ 7.780,--. De opdracht voor de bouw van een geheel nieuw orgel ging naar de laagste inschrijver, t.w. I.C.Schreuër te Zwolle; een en ander werd vastgelegd in een contract gedateerd 28 februari 1838. Als datum van oplevering stond daarin genoemd 1 september 1839. De bouw van het nieuwe orgel vergde dus meer tijd dan de bouw van de nieuwe kerk. Ter financiering van het grootste deel van de kosten van het nieuwe orgel werd met gemeenteleden een lening aangegaan groot ƒ 3.000,-- verdeeld in 12 obligaties van ƒ 250,--. Of de bouw van het orgel binnen de daarvoor overeengekomen tijd werd gerealiseerd, blijkt niet uit de notulenboeken van de Kerkvoogdij, evenmin wanneer het orgel werd ingewijd.
De dispositie van dit Scheuër-orgel luidde:
Manuaal I:    Prestant 8’, Octaaf 4’,Super Octaaf 2’, Bourdon 16’, Holpijp 8’, Flute d’Amour 4’, Quint 3’, Mixtuur 4 sterk 2’, Trompet 8’.
Manuaal II:    Prestant 4’, FluitDolce 8’, Roerfluit 4’,Gemshoorn 2’,Viola  di Gamba 8’.
                        Pedaal :           Subbas 16’, Violoncello 8’, Octaaf 4’, Bazuin 16’.
In juli 1890 beklaagde de toenmalige organist R.W.Westra zich over het feit dat het orgel in geen jaren was gestemd en vroeg (of) de kerkvoogden en notabelen de orgelmakers Bakker en Timmenga uit Leeuwarden een onderzoek naar de gebreken te laten instellen. Op deze vraag werd ingegaan en nog diezelfde maand werd door Bakker en Timmenga rapport uitgebracht. Uit dat rapport bleek, dat het orgel ‘zich in zeer abnormalen toestand’ bevond. De kosten van schoonmaken en herstel werden geraamd op ƒ 1.375,--. Geadviseerd werd echter een geheel nieuw windtoestel aan te brengen. De kosten zouden in dat geval totaal  ƒ 500,-- zijn. Tot dat laatste werd door de kerkvoogden en notabelen besloten.
We maken nu een sprong naar 1937. Bij de stukken ter zake bouw en onderhoud van het orgel vinden we een rapport van onderzoek naar de toestand van het orgel dd.12 juni 1937 van J. van Manen te Sneek. Zijn conclusie luidde een grondige restauratie van het orgel  (kosten ± ƒ   4.700,--) of nieuwbouw (kosten ƒ 6.500,-- à ƒ 7.000,--). Vervolgens werd aan de Fa.Bakker & Timmenga gevraagd om vrijblijvend een restauratieplan met berekening van kosten te maken. Firma Bakker & Timmenga kwam toen met een uitvoerig plan voor restauratie en ombouw van het orgel, waarbij de plaats van de organist verhuisde van achter het orgel naar de zijkant, zodat de organist meer kontakt met de gemeente zou hebben plus meer ruimte en meer licht. Kosten ƒ 4.350,--  exclusief timmerwerk aan zolder en plafond. Gezien deze prijs werd aan Bakker & Timmenga ook gevraagd een offerte te maken voor een geheel nieuw orgel. Geoffreerd werd ƒ  6.300,--  exclusief timmerwerk buiten het orgel. Daarnaast werd ook een offerte gevraagd van J. de Koff  & Zoon te Utrecht. Die offerte eindigde met een bedrag van ƒ 5.950,--. Beide offertes werden aan J.van Maanen te Sneek ter beoordeling voorgelegd. In hun vergadering van 10 november 1937 besloten de kerkvoogden en notabelen na ampele overweging tot de bouw van een nieuw orgel en het werk aan de firma Bakker & Timmenga te gunnen. Er waren daar voor al intekenlijsten voor een orgelfonds door de gemeente rond gegaan waarop voor een bedrag van ƒ 4.357,-- was getekend. Om in het ontbrekende kapitaal te voorzien werd een lammeren-aktie  gehouden. (in het voorjaar werden lammeren gekocht, die dan gehele zomer om niet in de weide liepen bij diverse veehouders en in het najaar werden verkocht).
Op 22 november 1937 werd de overeenkomst met de firma Bakker & Timmenga getekend voor de bouw van een nieuw pijporgel met bijlevering van de benodigde materialen, in de bestaande frontkast met de volgende dispositie:
Manuaal I:    Prestant  8’, Bourdon 16’, Holpijp 8’, Octaaf 4’, Cornet 3 sterk c’ – f ‘’’, Mixtuur 3-4-5 sterk, Octaaf 2’, Trompet 8’,
Manuaal II:   Quintadeen  8’, Roerfluit  8’, Viola di  Gamba 8’, Voix  Celeste 8’, Fluit Harmonique 4’, Nasart 2 2/3’, Woudfluit 2’.
Pedaal:          Violen 8’, Subbas 16, Octaaf 4’.

De inwijding van het orgel vond plaats op woensdag 14 september 1938, ’s avonds om 20.00 uur in een dienst van Woord en Gebed. Aansluitend was er orgelspel en zang door respectievelijk George Stam en mejuffrouw H.R.Roozemeijer. Dit Bakker & Timmenga-orgel staat sinds 13 juni 1939 op de monumentenlijst!

Inmiddels is het noodzakelijk om het orgel te restaureren.
Bij de restauratie van 2007/2008 is de buitenkant van het orgel geschilderd. Het is in de oorspronkelijke kleuren teruggebracht. Met een prachtig, warm resultaat.
Op de notenbalk boven op het orgel staat de 1e regel van het onderstaande lied:
Halleluja, lof zij de Heer.
Aanbidt den Vader, geeft hem eer.
Den Schepper aller dingen.
Den roem van Zijn barmhartigheid,
Zijn wijsheid, macht en majesteit.
Moet al het schepsel zingen.
Dit lied komt uit de ``Evangelische gezangen`` uit 1806.

Voor de restauratie van het orgel zullen fondsen aangeschreven moeten worden en er zullen acties gehouden worden.
In januari 2009 is de eerste geldwervingsactie voor de orgelrestauratie gehouden.


Torenluidklok en uurwerk

Bij de afbraak van de kerk van 1660 was bepaald dat luidklok en uurwerk dienden te worden bewaard voor herplaatsing in de nieuwe kerk. En zo geschiedde.
Toen de Duitse bezetter in 1942 torenluidklokken en klokken van carrillons ging vorderen om het klokkenmetaal om te smelten en te gebruiken voor het vervaardigen van oorlogsmateriaal, bleef de luidklok van de Hervormde Gemeente niet gespaard. De klok werd in 1943 uit de toren gehaald en is niet teruggekomen.
In het laatste oorlogsjaar (1945) was de schuld op het nieuwe orgel geheel afgelost. Met het batig saldo werd een klokkenfonds gesticht om, mocht de oude klok niet terugontvangen worden, te zijner tijd een nieuwe klok te kunnen laten maken. Daartoe werd een eerste aanzet gedaan in 1946, toen van het Commissariaat voor Oorlogsschade een circulaire kwam inzake aangifte van schade door vordering van klokken en carrillons.  Het zou echter nog tot september 1947 duren voordat een klok werd besteld bij Carrillons, Torenluidklokken en Uurwerkenfabriek Van Bergen te Heiligerlee. De levertijd bedroeg ca. 16 maanden na ontvangst van de bestelling en diverse vergunningen; deze laatste in verband met schaarste van materialen.
Ondertussen waren de leden van de Gemeente in de gelegenheid gesteld een kort rijmpje in te leveren ter inscriptie op de nieuwe luidklok. Er kwam een 19-tal reacties bij kerkvoogden en notabelen binnen. Een commissie bestaande uit de heren ds.H.C.Kranendonk en ds.G.de Vries (tijdelijk in de Gemeente werkzaam vanwege het verblijf van ds.Kranendonk als legerpredikant in Indonesië van 4 april 1948 tot 14 mei 1950) en de onderwijzer P.van der Vegt. Het volgende rijmpje, ingezonden door Jan Wieger Steenbeek, kreeg de voorkeur van deze commissie en prijkt nu op de luidklok:

De Dútser hat myn foargonger roave;
Syn stimme waer foar altyt doave.
Nou noadzje ik, wèr lyk as alear,
It folk nei tsjerke, ta Gods ear.
                                                                         Wâldsein, 1949
(De duitser heeft mijn voorganger geroofd;
Zijn stem werd voor altijd het zwijgen opgelegd.
Nu nodig ik, weer net als weleer,
Het volk naar de kerk, tot Gods eer.)

De nieuwe luidklok (toon G, met een diameter van 103 cm en een gewicht van 675 kg.) werd in het voorjaar van 1949 ingewijd op zaterdagavond 4 juni. De kosten bedroegen ƒ 4.076,50; deze konden geheel uit het in 1945 gestichtte  klokkenfonds worden betaald. Met het batig saldo uit dit fonds werd het restauratiefonds ten behoeve van het interieur van de kerk opgericht. Het huidige uurwerk dateert van 1928 en werd geleverd door H.Y.Kramer, uurwerkmaker te Bolsward, voor ƒ 700,--. Dit mechanische uurwerk werd in 1984 omgebouwd tot een automatisch electrische synchroon torenuurwerk met slagwerk voor heel uur voluit en half uur één slag. Tegelijk werd toen een electrische luidmotor voor de eerder omschreven luidklok gemonteerd met een synchroon schakelklok voor het automatisch op tijd in- en uitschakelen van het luiden. De kosten van dit geheel bedroegen, inclusief timmerwerk en elektrische voorzieningen ƒ 10.134,48. Voor de financiering daarvan werd een lening aangegaan, voor rente en aflossing waarvan het Verjaardagfonds zorgt.
Kerkvoogden en notabelen konden een en ander laten uitvoeren dankzij een legaat van gemeentelid G.Bijlsma Sr. Dit legaat werd aan de reserves toegevoegd met als bestemming onvoorzien onderhoud aan deze nieuwe installatie na de garantietermijn.
Tegelijk met deze moderne elektrische voorziening, die de koster een hoop werk bespaart, werd een oude traditie om ’s morgens om acht uur, ’s middags om twaalf uur en ’s avonds om 6 uur de klok enkele minuten te luiden, in ere hersteld.
Ook bij overlijden van een gemeentelid wordt de klok (op verzoek) geluid.
Vroeger was dat een half uur: ‘s morgens van 9 uur tot half 10 of ’s middags van 3 uur tot half 4, afhankelijk van het tijdstip van overlijden. Later is dat teruggebracht naar een kwartier.
 
terug